Het ziet er nog steeds rooskleurig uit voor de Nederlandse industrie. Zo kende juli de grootste toename van de werkgelegenheid sinds april 2011. Dat blijkt uit de recentelijk gepubliceerde NEVI PMI®.
De NEVI Purchasing Managers’ Index (PMI®) is een samengestelde index ontworpen om een algeheel beeld te verkrijgen van de economische activiteiten in de verschillende industrieën. Een score van de PMI onder de 50,0 geeft daling van de industriële activiteit aan, een score boven het kritische punt van 50,0 duidt op een groeiende economie. In juli groeide de NEVI PMI van 58,6 naar 58,9. Dat is het hoogste cijfer sinds april 2011. De index wordt samengesteld op basis van vragenlijsten ingevuld door inkoopmanagers. Zij verschaffen meer informatie over bijvoorbeeld export orders en nieuwe orders.
In de maand juli nam de productie op verschillende vlakken toe: zowel bij de consumptiegoederen, de halffabricaten en kapitaalgoederen werd meer gefabriceerd. Het is een van de grootste stijgingen van de afgelopen 3,5 jaar, al was de productie in juni nog hoger. De nieuwe orders laten hetzelfde beeld zien: een forse toename, maar wel minder groot dan in de vorige onderzoeksperiode. De export orders deden het opnieuw goed en stegen voor de dertiende maand op rij.
De index laat verder zien dat de hoeveelheid onvoltooid of nog niet uitgevoerd werk voor de tweede keer in drie maanden daalde, al gaat het om een minieme daling. Vooral de inzet van extra personeelscapaciteit zorgde er in juli voor dat er niet veel achterstallig werk was.
Ook de voorraad eindproducten nam af, voor de derde maand op rij. Dit had vooral te maken met de grote vraag naar producten; hierdoor werd veel direct uit voorraad verkocht. Anderzijds steeg de voorraad ingekochte materialen voor de elfde maand op rij.
Prof. dr. Arjan van Weele, NEVI hoogleraar Inkoopmanagement aan de TU Eindhoven, verklaart de nieuwste uitkomsten van de NEVI PMI als volgt: “De oorzaak ligt enerzijds in de concurrentie- en innovatiekracht van onze industriële bedrijven. Maar voor een belangrijk deel ook in de lage grondstofprijzen. In een aantrekkende economie neemt de vraag naar grondstoffen toe. Een stijgende vraag vertaalt zich na verloop van tijd in stijgende grondstofprijzen. Dat is nu niet het geval. Integendeel: prijzen van olie, kunststoffen en staal blijven gelijk of dalen zelfs. Hierdoor kunnen verkoopprijsstijgingen beperkt blijven en dat leidt ertoe dat de vraag naar eindprodukten niet wordt ontmoedigd. Wel is het zaak de toelevering van grondstoffen en componenten veilig te stellen, nu hier en daar schaarste optreedt en leveranciers moeite hebben bestelde producten uit te leveren. Dit blijkt onder meer uit de verder verslechterende levertijden index (van 35.9 in juni naar 34.4 in juli).”
Van Weele is ook erg tevreden over de positie van Nederland ten opzichte van andere Europese landen. “We doen het beter dan gemiddeld, gezien de Eurozone scores van 56.8 in mei en 55.7 in juni. De industrie staat erop dit moment goed voor en dat zal de komende maanden nog wel even zo blijven. Reden waarom ik mijn rapportcijfer handhaaf op 8.1.”
Het CBS presenteerde eind juli ook verschillende cijfers over de Nederlandse industrie. Daaruit bleek onder meer dat de afzetprijzen in juni 3 procent duurder waren dan in juni 2016. Producten van de basismetaalindustrie waren bijna 13 procent duurder dan een jaar eerder. Ook de prijzen van producten van de voedingsmiddelenindustrie, de metaalproducten-, de auto- en de rubber- en kunststofindustrie lagen hoger dan een jaar eerder. Dat hangt volgens het CBS onder meer samen met de prijsontwikkeling van agrarische grondstoffen en metalen. De prijzen in de machine-industrie waren daarentegen opnieuw lager dan een jaar eerder. Ook maakte de instantie bekend dat het producentenvertrouwen in juli iets gedaald is: van 7,2 naar 6,6. Ze zijn vooral minder positief over hun verwachte productie.
Door: Kelly Bakker
Bron: NEVI/CBS.